‘Inclusie gaat over samen onderhandelen om ervoor te zorgen dat je kunt leren en floreren’

12 december 2024 • 10:26

Welkom! Dat is de titel van het SPPOH-jaarcongres over inclusie, dat plaatsvindt op woensdag 19 maart 2025. In de aanloop naar dit congres plaatsen we interviews met de sprekers en workshopleiders op deze website. Kom je ook op 19 maart? Ga dan naar de aanmeldpagina


Sofie Sergeant is hoofddocent Burgerschap & Inclusie aan de Hogeschool Utrecht, verbonden aan het Instituut voor Onderwijs en Orthopedagogiek en het Lectoraat Jeugd. Ze is een van de hoofdsprekers op het SPPOH-jaarcongres over inclusie. In dit interview stellen we haar voor.

Omdat Sofie Sergeant een Vlaamse is die al negen jaar in Nederland woont en werkt, ligt het voor de hand haar te vragen de onderwijsstelsels in Nederland en Vlaanderen met elkaar te vergelijken. In beide landen zien we een beweging naar meer inclusie, zo constateert ze, maar echt voortvarend gaat het nog niet. “Als je naar België kijkt, dan is er vanuit de overheid veel traagheid en een groot gebrek aan lef om gewoon te zeggen: we gaan ervoor. We hebben het verdrag voor de rechten van de mens geratificeerd, dus gaan we dat ook naleven. We gaan voor goed onderwijs voor ieder kind, thuisnabij. We zetten niet alleen het kind, maar ook de leraar centraal. We gaan voor goede zorg en we stoppen met ‘slagboomdiagnostiek’, waarbij je eerst moet bewijzen dat er iets met jou aan de hand is. In plaats daarvan gaan we vanuit vertrouwen werken. Maar dit alles gaat veel te langzaam.”

In Nederland heeft het ministerie van OCW 2035 als stip op de horizon voor inclusief onderwijs gezet.
“Je ziet bij OCW en veel andere onderwijsorganisaties veel mensen die deze lijn inhoudelijk steunen en er keihard aan willen werken. Alleen moeten we wel beseffen dat er een andere structuren nodig zijn om dat te bereiken. We denken nog te veel in hokjes, ook als het om de financieringsstromen gaat, en we knippen het leven van mensen op in domeinen. Er is politieke moed voor nodig om dat te veranderen, en het vraagt om een transformatie van ons huidig onderwijsstelsel. Dat het mogelijk is, zien we aan allerlei mooie initiatieven in het veld, zoals hechte vormen van samenwerken tussen reguliere scholen en het speciaal onderwijs.”

Waar gaat inclusie volgens jou in de kern over?
“Over het creëren van een zogeheten derde ruimte. Dat is een ruimte die niet van de een of de ander is, maar een nieuwe ruimte die je samen vormgeeft. Inclusie betekent namelijk niet dat de een zich aanpast aan het normaal van de ander. Het gaat over samen negotiëren om ervoor te zorgen dat allen kunnen leren en floreren. Dat is niet altijd makkelijk en zal ook schuren. Stel je hebt een leerling in de klas die luid en onvoorspelbaar is, hoe ga je daar dan mee om? Als je leert om met die frictie om te gaan, ben je later ook beter bestand tegen de frictie in de maatschappij, want die is er voortdurend. Nu proberen we de boel glad te strijken, bijvoorbeeld door hoogbegaafde leerlingen bij elkaar te zetten. Eigenlijk wens ik alle leerlingen het type onderwijs dat hoogbegaafde leerlingen krijgen, met allerlei spannende en uitdagende opdrachten. En dat we bij alle leerlingen goed kijken wat hun interesses zijn en waar hun vuurtje brandt.”

Hoe kun je zo’n derde ruimte concreet vormgeven?
“Stel, ik ben docent en er is een leerling die steeds aandacht vraagt. Dan kun je dat bespreekbaar maken in de groep en zeggen: wie heeft een idee om dit op te lossen? Veel leerkrachten voelen zich machteloos en eenzaam omdat ze het gevoel hebben dat ze er alleen voor staan, maar je moet het samen doen. Er zijn leerlingen van wie je denkt: die zou ik echt achter het behang willen plakken. Ik zou leerkrachten de humor toewensen dat ze dit ook daadwerkelijk bespreekbaar maken. Doe je dat niet en laat je een situatie dooretteren, dan knapt op een gegeven moment het elastiek en zeg je: deze leerling hoort hier niet.”

Hoe kan de rol van leerkrachten nog meer worden versterkt?
“Er is te veel administratie, waardoor docenten minder tijd hebben voor hun pedagogische en didactische taken. Daarnaast ben ik een groot pleitbezorger van co-teaching, dus dat je je collega’s betrekt bij zaken waar jij je minder sterk of zeker bij voelt. Zo kun je van elkaars sterke punten profiteren. Of dat je de gymdocent erbij haalt en zegt: ik heb wat wiebelaars in mijn klas, hoe kan ik mijn les zodanig voorbereiden dat er meer beweging mogelijk is? Het vraagt om kwetsbaarheid en een lerende houding. Door continu samen te zoeken naar de beste manier om je leerlingen mee te krijgen, geef je wat meer peper en zout aan een ambacht dat nu veel te weinig eer krijgt.”

Daarnaast roepen reguliere scholen steeds vaker de hulp in van het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs.
“Het is fantastisch dat de expertise van het sbo en so langzaam indaalt in het regulier onderwijs, ook dat kun je zien als een vorm van co-teaching. Het vergroot de vaardigheden van de leerkracht en draagt bij aan het gevoel dat je het samen doet. Maar ik besef ook wel dat co-teaching van iedereen best wat vraagt. Met de ene collega werk je bijvoorbeeld beter samen dan met de ander. Je moet leren dat er iemand met je meekijkt en dat vindt niet iedereen even makkelijk. En dan heb je ook nog het lerarentekort en alle problemen die daarmee samenhangen. Dus het vraagt best wat van het team.”

Je gebruikt soms de term nepparticipatie, wat bedoel je daarmee?
“Dat je zegt inclusief te zijn, maar in werkelijkheid geen derde ruimte creëert. Je zegt bijvoorbeeld dat kinderen met een rolstoel welkom zijn, maar in de praktijk kunnen ze niet naar de gymzaal en is de speelplaats ook niet aangepast. Of je zegt dat de mening van ervaringsdeskundigen belangrijk is, maar je voert alleen een gesprek met ze voor de PR of voor een subsidiegever. Maar als je daadwerkelijk de stem van bijvoorbeeld kinderen wil laten klinken, zul je daar veel moeite voor moeten doen.”

Zoals?
“We hebben dit jaar een onderzoek met leerlingen gedaan waarvan de jongsten vier jaar oud waren. We wilden weten hoe ze hun omgeving zelf zouden inrichten. Dat lukt niet door hen een microfoon onder neus te duwen en een vraag te stellen. Dus hebben we met een drone een film gemaakt waarin de omgeving van de kinderen te zien was: de wijk, de school, de speeltuin… Daardoor werd hun nieuwsgierigheid gewekt en stonden ze aan. Vervolgens mochten ze aan een groot rad draaien en gingen ze aan de slag met het materiaal waarbij het rad stopte. En daarna gingen ze in een fijne ruimte met die mooie materialen aan de slag. Ze werden begeleid door een team met ook jonge studentassistenten en ze waren enorm gefocust. En dat is dan mijn werk, tof hè?”

Meer informatie over het congres en aanmelden

Schrijf je nu in voor ons jaarcongres over inclusie op 19 maart!